Onze plaats in de geschiedenis
AANDACHT VOOR DE INDIVIDUELE GODSERVARING
het ontstaan van de postmoderne mens
Het is de jonge Ignatius eigen te letten op de inwendige ervaring. Bij de heldhaftige verdediging van het fort Pamplona (24 mei 1521) tegen de Fransen, neergeveld door een kanonskogel die het ene been brak en het andere been verwondde, lag de herstellende ridder Inigo op zijn bed in het kasteel van de Loyola’s zijn ridderdromen te dromen. Graag had hij wat houvast voor zijn dromen in ridderromans, de science-fiction van zijndagen. Maar die hadden ze niet op de hereboerderij van de Loyola’s. Wel het “leven van Jezus” van Ludolf de Karthuizer en “Flos Sanctorum” (bloem der heiligen) van Jacobus de Voragine. Als hij dan was uitgefantaseerd over de ridderlijke gebaren, hoffelijke zinswendingen, stoutmoedige bravourstukjes waarmee hij hoopte het hart van zijn ‘dame’ voor zich te winnen, ging hij, moe geworden, met zijn fantasie de andere kant uit en begon hij hetzelfde te doen met de wereld van de heiligen waarover hij in de Flos Sanctorum gelezen had. Ook daar sloeg hij aan het presteren: zich heldendaden inbeeldend, maar nu van geestelijke aard of wat hij voor geestelijk hield. Hij ging dan in zijn geest de woestijnvader Onufrius achterna naar Egypte om alleen maar wilde kruiden te eten. Dan weer zag hij zich barrevoets naar het heilig Land gaan en trok hij de steden en dorpen door waar Jezus had geleefd, en hij nam zich voor te gaan doen wat de heiligen deden, wat Dominicus en Franciscus gedaan hadden. Als hij dan van deze geestelijke prestatie-tocht genoeg had, begon hij zijn gedachten weer te richten op een roemrijke carrière in de wereld. Zo kon hij uren doorbrengen en steeds ging hij helemaal op in de gedachten en emoties die op dat moment in hem omhoog kwamen, of het nu de wereldse heldendaden waren of de grote daden voor God, zodat er uren voorbij gingen zonder dat hij het zelf merkte.
Dit kan iedereen overkomen. Iedereen merkt op dat hij wel eens door een idee in beslag genomen wordt door gedachten en gevoelens. Zijn verstand is dan meer in de greep, dan dat hij er zelf greep op heeft. Niets bijzonders dus bij deze jonge ridder. Het ongewone was hoogstens de brandende eerzucht die eruit bleek. Als Inigo tenslotte zomaar gekozen zou hebben één van beide richtingen uit te gaan, ofwel in de richting van een wereldlijke carrière ofwel in de richting van een geestelijk-ascetische oriëntatie, dan was hij ofwel een romantische ridder geworden ofwel een romantische heilige.
Een late-middeleeuwer
Als Inigo zich in de geestelijk-ascetische richting georiënteerd zou hebben, dan zou hij een romantische heilige geworden zijn volgens het laat-middeleeuwse heiligenmodel waarbij de ascese in het wild woekerde, zoals de riddervormen bij gebrek aan maatschappelijke functie in het wild woekerden. Deze laat-middeleeuwse heiligheid vermeide zich in uitersten van geselingen, vasten, haren boet-hemden: “Hoe zou het zijn als ik eens hetzelfde zou doen als Sint Franciscus, en als ik eens hetzelfde zou doen als Sint Dominicus … waarbij hij zich steeds de moeilijke en zware dingen voorstelde … Sint Dominicus deed dat, dan moet ik dat ook kunnen. Sint Franciscus deed dat, dan moet het mij ook lukken … Hij dacht eraan, hoe het zou zijn om barrevoets naar Jeruzalem te trekken en hoe het zou zijn om enkel plantaardig voedsel te eten en om ook al die overige gestrengheden te verrichten waarvan hij gezien had dat de heiligen die hadden gedaan,” aldus Ignatius in “Het verhaal van de pelgrim,” het door hem zelf op latere leeftijd gedicteerde levensverhaal, waarin hij over zichzelf in de derde persoon spreekt als over “de pelgrim” 2. Een romantische ridder zou een romantische heilige geworden zijn. Kortom, een late middeleeuwer, als ridder bezeten van riddergevoelens zat hij in de dooie hoek en behoorde hij tot ‘the lost generation’ van de feodale orde waarvan de rol was uitgespeeld. Hij gaf zich over aan galante avontuurtjes, standentrots, aan zijn ijdelheid met zijn glanzende laarzen om zijn slanke benen – om die te kunnen blijven dragen liet hij zijn been voor een tweede maal opereren – zonder verdoving doorstond hij de wrede pijnen, -Heel zijn verschijning straalde die standentrots uit: zijn wambuis in twee felle kleuren waarover een wijde mantel en op het hoofd met de lange blonde haren krullend tot over zijn schouders, een kleine muts versierd met een zwierige veer, gewapend met zwaard en dolk of met kruisboog en pijlen. De ridderromantiek, met zijn fantasieën over zijn “dame” die hij trachtte te winnen met stoere heldendaden, hoofse minne en ridderdienst moest in hem het vacuüm vullen van de functieloosheid waarin zijn familie en heel zijn stand door de ontwikkeling der tijden was komen te vervallen. Had Inigo gedaan wat zijn spontane aandrift hem ingaf, dan zou hij nooit boven zijn tijd en zijn milieu zijn uitgegroeid. Dan zou zijn betekenis van voorbijgaande en strikt lokale aard geweest zijn. Ondanks al zijn roemzucht zou hij geen naam hebben gemaakt. Want hij zou zich dan passief hebben overgegeven aan de gevestigde orde van de eigen laat-middeleeuwse cultuur.
Ignatius ontdekt het functioneren van het geweten
Wil men creatief reageren op de eigen tijd, dan is er afstand nodig zowel ten opzichte van wat afstoot als ook ten opzichte van wat aantrekt. Alleen zo krijgt men voeling met de eigen dynamiek van het historisch gebeuren naar een positieve toekomst. De toen populaire doe-ascese en prestatie-vroomheid waarvan Inigo op zijn ziekbed.
Deze ervaring is voor Ignatius wat de “Turmerlebnis” voor Luther was en voor Blaise Pascal de nacht van 23 november 1654 of de dromen van Descartes in de nacht van 10 november 1619. Nog beter kan men de ontdekking van Ignatius vergelijken met de meer empirische aanpak van de natuurwetenschappen, die juist in deze tijd begint door te breken. Om maar enige namen te noemen: Copernicus, Keppler, Galileï. De mens gaat leren van zijn ervaring: én op het gebied van de natuurwetenschappen én op het gebied van de praktische levensvoering. De collectieve ervaringen zijn niet meer toereikend. Er wordt een nieuw ervaringsveld aangeboord, dat van de individuele ervaringen.
De korte passage staat dan ook vol ervaringswoorden:” … hij schonk daar geen aandacht aan en kwam er niet toe op dat verschil dieper in te gaan, totdat hem op een keer de ogen een beetje opengingen en hij zich over dat onderscheid begon te verwonderen. Toen begon hij erover na te denken en op grond van zijn ervaring kwam hij tot het inzicht dat sommige gedachten in hem droefheid achterlieten, andere daarentegen blijdschap.” Ignatius ontdekte of herontdekte op zijn ziekbed het individuele geweten en de eerste grepen van de kunst van de gewetensonderscheiding. Hij ervoer in zichzelf, hoe de mens met zijn gevoelens- en gedachten wereld in een veld van krachten staat die van buiten af op hem inwerken en wel op een onderling tegenovergestelde manier: er zijn positieve krachten, vrijheid-schenkend, beamend, in harmonie met de diepere krachtlijnen van het eigen wezen, harmoniërend met de Grond van het bestaan. Hun zeer gedifferentiëerde werking vat Ignatius later samen onder de naam “troost” of “consolatie” 4. De tegenovergestelde krachten zijn negatief, determinerend, vervreemdend, ingaand tegen de diepere krachtlijnen, in disharmonie met de Grond van het bestaan. Hun rijkgeschakeerde activiteit vat Ignatius samen onder de naam: “desolatie” of “troosteloosheid” 5. Ignatius heeft de techniek van de individuele gewetensonderscheiding aan de hand van zijn eigen ervaringen verfijnd en in een systematisch geheel bijeengezet: de leer van de onderscheiding van de geesten’.
Dit mag allemaal wat theoretisch lijken en juist ver van de gewone levenservaring van gewone mensen, en toch kent elk mens zulke momenten van zelfbezinning bij zich zelf of bij een ander, bij een ernstige ziekte, bij een breuk in het sociale leven door verlies van een baan, of bij een retraite. Het is alsof men tussen alle mogelijke ervaringen van psychische of morele aard ineens ervaringen ziet opflitsen van een totaal ander gehalte, als zuiver goud tussen allerlei andere soorten metaal. Men weet het zeker: dat was iets van God. In de ervaringen van de eerste generatie christenen bezigde men de naam van de Heilige Geest , bij voorbeeld: wij dienen God in het nieuwe leven van de Geest (Rom 7,6)
Actuele betekenis van Ignatius’ ontdekking
Op het kompas van zijn geweten, dat hij steeds fijner afstemde, steeg Ignatius geleidelijk aan uit zowel boven zijn grove wereldsheid en romantische ridder Schwärmerei, die hem vooral na afloop troosteloos maakte, alsook boven de grove geestelijkheid en romantische heiligheidsopvattingen van zijn nog banale spiritualiteit. In de ontdekking van de kunst van de gewetensonderscheiding heeft Ignatius als het ware het archimedische punt gevonden waarmee hij zowel zijn wereldse als zijn vrome ambitie in zichzelf uit hun hengsels kon lichten en door de woekeringen van een valse spiritualiteit heen kon breken naar een authentieke Gods- en kerkervaring die de weg vrij maakte naar de toekomst en positief inspeelde op de dynamiek die de geschiedenis van Europa vanaf het eind der middeleeuwen zou gaan bepalen. We kunnen in de nieuwe culturele situatie die zich vanaf 1300 in Europa begon te ontwikkelen, vier fasen onderscheiden:
1. Al sedert 1300 was Europa opgenomen in een ingrijpend omvormingsproces: de oude maatschappelijke structuren van feodale aard die steunden op persoonlijke verbondenheid (‘ik ben je man’, zegt de ridder tot zijn heer) werden geleidelijk aan ingeruild voor structuren met dienstbetrekkingen van meer zakelijke aard. De organische maatschappij maakte plaats voor een organisatorische maatschappij. Dit betekende een fundamentele verandering. Het leven van de enkeling werd tot dan toe grotendeels gedragen door de bovenpersoonlijke verbanden van traditie in familie, stand, gilde, leenverhouding, broederschap, dorp, streek, cultuurgroep, clan, kerk. In deze overleveringen lag een belangrijk stuk geestelijke wijsheid opgestapeld. Maar van dan af beginnen er steeds meer mensen los te raken van hun oorsprongsgemeenschappen en worden ze voor de opdracht gesteld als enkeling hun leven te ontwerpen, zonder veel houvast aan bovenpersoonlijke normen en tradities van deze oorsprongsgemeenschappen. De mens van de nieuwe tijd moet veel meer als enkeling zijn weg door het leven zoeken.
2. Sedert 1450 vond er in deze ontwikkeling een sprongsgewijze versnelling plaats. Europa raakt dan betrokken in een expansie-proces dat soortelijk verschilt van alle voorafgaande:
a. De Europeanen ontdekten binnen het verloop van 250 tot 300 jaar letterlijk heel de wereld. In de zestiende eeuw bouwden de Spaanse conquistadores binnen enige decenniën een rijk op waar de zon niet meer onderging. b. Voor het eerst steken Europeanen de oceanen over in plaats van angstvallig de kustlijn aan te houden.
c. In plaats van via Byzantijnse en Mohammedaanse tussenhandelaars die tot dezelfde cultuurgroep behoorden als de West-Europeanen, komen zij nu zelf in lijfelijke aanraking met vreemde culturen in een verbijsterende hoeveelheid, verscheidenheid en rijkdom, variërend van naakte wilden tot hoog gecultiveerde Chinezen en Japanners.
3. Na een tijd van regressie ten gevolge van de reformatie en de daardoor op¬tredende polarisatie en verstarring gedurende de 17e en 18e eeuw, vond er in de 19e eeuw een nieuwe doorbraak plaats in dit proces. De negentiende eeuw is als een “uitdijend heelal” (Jan Romein) waarin de expansie in geografisch, wetenschappelijk en technologisch opzicht gepaard gaat met de desintegratie van allerlei oude verbanden zoals hof, stand, natie, familie, en met de voortschrijdende vereenzaming van de moderne mens.
4. Mochten er vóór de tweede wereldoorlog nog gebieden zijn geweest die een eigen leven konden blijven leiden, nu is dat niet meer zo: ook Azië, Afrika en Zuid-Amerika zijn in de ban gekomen van de invloed van de Westerse civilisatie. Alle isolementen worden doorbroken. De mens wordt, waar hij ook leeft, voor de opgave gesteld in vrijheid zijn eigen levensontwerp te concipiëren.
Noodzaak van het onderscheidingsvermogen
Van de ene kant geeft dat de mensen een gevoel van bevrijding: geen sociale controle meer, geen hiërarchische ordeningen die verinwendigd moeten worden. Iedereen mag verlangen, dat er rekening gehouden wordt met zijn persoonlijke smaak en ontwikkeling. Van de andere kant versterkt die grote openheid en sociale onafhankelijkheid ook het besef van ongeborgenheid en eenzaamheid. Nu was het altijd al zo, dat de mensen in onzekerheid geraken, wanneer oude gewoontes en tradities worden afgebroken. Maar in vroegere overgangstijden maakten oude stabiliteiten nog plaats voor nieuwe stabiliteiten. Nu echter staat de mens alleen in een veld van krachten die van alle kanten op hem aandringen. Ons aller wereld is een onoverzichtelijk geheel geworden van opvattingen, normen en godsdiensten die met hard of zacht geweld om onze instemming werven. Als iemand zich niet zo maar wil uitleveren aan één van de heersende ideologieën of aan één van de grillig wisselende modieuze trends die de plaats van de tradities in de cultuur hebben overgenomen, dan is hij aangewezen op zijn geestelijk onderscheidingsvermogen, dat wil zeggen hij moet niet enkel letten op de algemene waarheid, schoonheid en goedheid van dingen en opvattingen op zich, maar op hun positieve of negatieve werking, kracht of geest, op hun inwerking op hem, tenminste als het gaat om dingen die niet in zich verkeerd zijn. Hij moet, evenals Ignatius op zijn ziekbed in Loyola, zijn gevoelens tot voorwerp maken van zijn reflectie en zich afvragen wat goed is voor hém, dat wil zeggen wat hém meer invoegt in de beweging naar God toe. In onze dynamische samenleving met haar steeds frequenter en steeds sneller wisselende situaties en haar bijna totale openheid en sociale onafhankelijkheid wordt elke mens een enkeling. Dat brengt met zich mee, dat hij méér dan mensen van vroegere generaties de mogelijkheid heeft om vrij en zelfstandig te kiezen.
Progressieve en conservatieve voorsortering vóór de onderscheiding
Dat deze gave van onze tijd ook een opgave is, die voor velen moeilijk of helemaal niet te volbrengen is, blijkt uit de sterke invloed die ideologieën op de mensen van onze tijd plegen te hebben. Dat geldt voor ideologieën als humanisme en socialisme of liberalisme, maar ook voor richtingen als progressiviteit en conservatisme. De keuze voor één van beide richtingen komt soms voort uit een zekere verlegenheid met de onoverzichtelijkheid van de huidige geestelijke situatie. De stormachtige veranderingen in het denken en doen van de tijdgenoten maken mensen perplex. Zij weten het echt niet meer. Elke keuze wordt weer opnieuw aangevochten en elke vandaag veroverde zekerheid wordt morgen opnieuw in de vraag gesteld. Het brengt dan een zekere verlichting om een soort algemene vóórkeuze te maken, waardoor er een zekere duidelijkheid wordt geschapen en waarbij het niet meer zo nodig is om in elk geval weer opnieuw te kiezen. Zo’n voorkeuze worden bewerkt door de trends van conservatisme en progressivisme.
Conservatisme en progressivisme zijn een soort voorsorteringen op de onoverzichtelijke geestelijke verkeersknooppunten van onze samenleving. Ze komen voort uit dezelfde verlegenheid. Weliswaar zijn eenzijdig progressivisme en eenzijdig conservatisme in vele opzichten aan elkaar tegengesteld en leiden ze ook tot tegengestelde maatschappelijke en kerkelijke opstellingen, die altijd tegen elkaar worden uitgespeeld, onder een bepaald opzicht zijn ze echter gelijk: de onwil of de onmacht om geduldig te onderscheiden wordt voortijdig gecompenseerd met een snelle stellingname en een krachtig vertoon van zekerheid. Dat leidt gemakkelijk tot een houding van zelfmedelijden. Beiden zeggen te lijden aan de kerk. Maar ze doen dat veelal met zelfbeklag.
Het Ignatiaanse charisma
Men zou Ignatius’ verdere leven samenvattend kunnen beschrijven als een involgen van wat hem troost schonk en als een uit de weg gaan van alles wat hem troosteloos maakte. Zijn ascese en de ascese van de jezuïet bestaat niet zozeer in bijzondere boete-oefeningen (vasten, lange gebedstijden, lichaamskastijdingen, nachtwaken enz.) als wel in de voortdurende bereidheid zich te laten leiden door de inspraken van de heilige Geest. Het vraagt een algehele verloochening van zichzelf om zich van dag tot dag, van uur tot uur, bij elke beslissing, bij het spreken van ieder woord niet te laten leiden door de eigen geest of door de invloed van de omgeving, de omstandigheden, door de mythe van de secularisatie, maar door de inspraken van de heilige Geest. Het geheim van Ignatius’ leven was, dat hij aan zijn bezige activiteit een passiviteit ten grondslag legde of, zoals het heet, dat hij contemplatief was in de actie. Zijn Godservaring was de norm voor zijn handelen.